Lijsterbes
Een vracht van bessentrossen, gelijkend op koraal, hangt tussen haag en bossen te blinken in een straal; de najaarszon vergaapt zich aan de parels die te pronken staan.
De blaren zijn gaan dwalen, het hout is schier ontkleed; maar meer dan duizend kralen, geregen hoog en breed, versieren donkerrood de boom waar vleugels slaan met losse toom.
O, zatgezopen vogels, uw vlerken zijn bemorst alsof een lading kogels getroffen heeft uw borst; maar....ik verneem een lustig lied dat dartel door het lover schiet.
Gij....tortel, merel, lijster die sap uit bessen tapt, geraak het spoor niet bijster wanneer gij vliegt of stapt, en dat geen strik van paardenhaar u vange in de velden daar.
Gij hebt voor mij gezongen in deze lijsterbes, gans vrij en ongedwongen; laat mij een stuk of zes hier kiezen uit de parels van koraal, die niemand tellen kan.
Verorber pit en sappen die groeien aan uw struik; de winter binnenstappen met half gevulde buik is grote armoe ondergaan met kans om nooit meer op te staan.
Ik zie de zon al dalen en vogels slapen gaan; met in mijn hand zes kralen ben ik naar huis gegaan: wat schoon is brengt een mens geen baat, maar straalt als licht op zijn gelaat.
Mathieu Gijbels |