Opgebrand
De dag is blind geworden op de duur en sukkelt in de valkuil van de nacht; het beest van eenzaamheid gaat weer op jacht en loert op wie alleen is in dit uur.
Gekloven brandhout in een hoek vergaard maak ik tot levend vuur en metgezel; in stalen pantser en met vlammenspel houdt hij het beest op afstand van mijn haard.
Zo slim en snel dat ik niet volgen kan verspringen dansfiguren op 't plafond; de rode schijn gevoed door donk're bron houdt al mijn vezels in zijn toverban.
Als droge poeder knettert 't droge hout en gensters spatten sissend uit hun bast; een puur ballet dat vloer en muur betast en mij vanavond evenwichtig houdt.
De haard is dof geworden op de duur en diep gedoken zit ik in de nacht; geen rode gloed die blij mij tegenlacht een dode zee van as waarin ik tuur.
Een splinter hout bezeert mijn weke hart ik zie gebarsten blokken met een snee als schimmen liggen op een grijze zee; mijn eenzaamheid wordt zevenmaal zo zwart.
Ik hark het half verkoolde hout bijeen en raak daarmee mijn laatste jaren aan; ik zie ze al in rook en as vergaan en mijmer verder over sintels heen.
Mathieu Gijbels
|
Geen opmerkingen:
Een reactie posten